Aikido ,letterlijk vertaald "de weg van harmonie met Ki" is een Japanse krijgsdiscipline (zie onder) die in het begin van de 20e eeuw door Morihei Ueshiba ontwikkeld werd. Ueshiba, door aikidoka's O'Sensei (de grote meester) genoemd, liet zich hierbij inspireren door de technieken van de Japanse samoerai en krijgskunsten en/of vechtsporten als Daito ryu jiu jitsu, jiujitsu en kenjutsu. Ueshiba voegde ook een morele waarde toe aan de kunst van aikido, die ontleend werd aan de toen nieuwe Japanse religie Omoto-kyo.
Krijgskunst of vechtsport?
•Vechtsport: het doel is om te winnen in een wedstrijd, er zijn regels en scheidsrechters, een winnaar en een verliezer.
•Krijgskunst: doel is het leren uitschakelen van de tegenstander (dualiteit).
•Krijgsdiscipline: doel is in een martiale context met een partner de basisprincipes eigen maken.
Het grote verschil met vechtsporten als karate en judo is dat er in Aikido (op de Tomiki stijl na), geen nadruk ligt op het competitie-element. Sterker nog, iedere vorm van competitie is afwezig in Aikido. Aikido is defensief, echter niet in de absolute zin des woords. De beoefenaar neemt het initiatief om de situatie onder controle te krijgen.
Aikido wordt zowel ongewapend als gewapend beoefend. Ook wordt er met meerdere aanvallers geoefend, hoewel dit pas op hoger niveau regelmatig gebeurt. Er wordt gebruik gemaakt van een houten zwaard (boken), stok (jo) en mes (tanto). Het gebruik van wapens is vaak bedoeld als lesinstrument om de beoefenaar bepaalde basisprincipes te leren verfijnen. De beoefenaar leert duidelijk géén zwaard-, stok- of mesvechten.
Het merendeel van de ongewapende aikidotechnieken maakt gebruik van klemmen en/of worpen ter verdediging tegen een gewapende of ongewapende aanval. Klemtechnieken richten zich doorgaans op het pols-, elleboog- of schoudergewricht van de tegenstander om dit zodoende onder controle te kunnen houden. Een belangrijk element bij zowel klem- als werptechnieken is de balansverstoring van de aanvaller, in veel gevallen door gebruik te maken van diens eigen aanvalskracht en -beweging. Slechts bij een minderheid van de aikidoworpen is er echt sprake van het optillen van de tegenstander, aangezien de meeste worpen relatief "laag" blijven.
Afhankelijk van de sensei kan het accent meer liggen op soepelheid en ruime bewegingen, of daarentegen juist op een snelle, scherpe uitvoering van de techniek. Voorts leggen sommige richtingen een grotere nadruk op wapentechnieken, terwijl andere zich vooral toespitsen op de ongewapende technieken. Nog andere zullen zich minder met het zuiver martiale aspect inlaten, om meer aandacht te kunnen besteden aan de achterliggende filosofische principes. Een meer traditionele benadering van het Aikido vraagt van de beoefenaar een diepgaandere studie van de technieken, voorbij aan de technieken, naar de werkelijke inhoud. De techniek is daarbij dus slechts een middel en niet het doel op zich.
De beoefenaar (aikidoka) traint zijn of haar lichaam en geest ter verbetering van zichzelf, om zichzelf te overwinnen. Iemand die een aikidoka aanvalt, wordt niet in de eerste plaats gezien als tegenstander, maar als iemand met wie men in harmonie moet proberen te komen. Deze harmonie kan bereikt worden, door de aanval op een gepaste wijze onschadelijk te maken. Gesteld kan worden dat de Aikido beoefenaar leert wat op welk moment de juiste handeling is (om de situatie te overzien en te controleren).